Tot het midden van de jaren vijftig was de SNCV eigenaar van de infrastructuur en het rollend materieel van de tramlijnen aan de kust, maar de exploitatie was uitbesteed aan de SELVOP, opgericht in 1927. De trams bestonden vaak uit een motorrijtuig van het type 'Standaard Kust', verschillende gesloten en open aanhangwagens en soms een goederenwagen. Dit materieel, vaak met houten of rotan banken, was verouderd en moest worden vervangen.
Vanaf 1953 werden voor andere geëlektrificeerde netwerken nieuwe motorrijtuigen van het type 'S' gebouwd, maar de investering in de kusttrams werd uitgesteld tot na de afloop van de concessie van SELVOP op 1 januari 1956. Na deze datum bouwde de SNCV in anderhalf jaar tijd 28 nieuwe motorrijtuigen van het type 'SO', met gebruik van onderdelen van oudere motorrijtuigen.
De nieuwe motorrijtuigen hadden een luxer interieur met 34 zitplaatsen in plaats van de 40 van hun voorgangers. Ze waren uitgerust met modernere voorzieningen zoals elektrische deuren en een aantrekkelijker ontwerp, wat zorgde voor een verbeterde reiservaring. In de jaren '60 en '70 werden de aanduidingen op de deuren geüpdatet voor duidelijkheid. De reizigers konden van achter naar voren door het motorrijtuig bewegen, met een receveur aan de achterzijde.